4 MAART 1920. 114 „De Raad der gemeente Breda op Donderdag 4 Maart „1920, in openbare vergadering bijeen gehoord de bespreking „door den heer Kluft over het overbrengen van woorden, „hem in den mond gelegd in een zitting van de Commissie „van strafverordeningen, door een lid dier Commissie spreekt „zijne diepe verontwaardiging uit over deze handelwijze en „verklaart in ernstige overweging te nemen, wanneer met der- „gelijke ongeoorloofde gebruiken wordt voortgegaan, zich niet „meer beschikbaar te kunnen stellen voor het lidmaatschap „van een der Commissiën, en gaat over tot deordevanden „dag." De VOORZITTER kan niet inzien dat de motie noodig is. De heer MOLL meent dat de motie wel degelijk noodig is. Hij meent dat de mededeeling van den heer Kluit een zeer ernstig feit is. Hij wordt gerechtelijk vervolgd. Spr. meent dat wanneer deze zaak niet onmiddellijk wordt afge handeld de rechtsche fractie in haar recht is om niet meer deel te nemen aan commissievergaderingen. Spr. vraagt on middellijke behandeling der motie. De VOORZITTER meent dat het in elk geval wenschelijk is het laatste gedeelte van de motie te laten vervallen. De heer HAALMAN keurt het af, dat deze zaak tot een politieke wordt gemaakt doordat de heer Schrauwen namens de fractie spreekt. Spr. meent daarom enkele woor den namens zijn fractie te moeten zeggen. Zijn fractie be treurt ten zeerste hetgeen is voorgevallen, en zij stelt er grooten prijs op dat deze zaak ten goede zal worden opgelost. Hij meent echter, dat de motie niet anders moet zijn, dan dat de raad het voorval betreurt en de hoop uitspreekt dat dergelijke feiten niet meer zullen voorkomen. De motie van den heer Schrauwen vindt spr. evenwel te kras. Daar kan zijn fractie zich niet.mee vereenigen. Spr. en zijn fractie- genooten zijn evenwel bereid hun afkeuring over het voor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 114