4 MAAKT 1920.
gevallene uit te spreken. Spr. dient daarom de volgende
motie in
„De raad der gemeente Breda, betreurende, dat door een
„lid van dezen raad mededeelingen zijn gedaan uit eene
„commissievergadering, spreekt zijn leedwezen daarover uit
„en gaat over tot de orde van den dag".
Spr. meent dat dit de juiste weg is om de zaak op te
lossen. En hij geeft in overweging deze motie aan te nemen.
De heer KLUFT zegt, dat het niet zijn bedoeling is om
een zoo scherpe motie als van den heer Schrauwen
door te zetten en dat hij zich daarom tevreden zal stellen
met de motie van den heer Haaiman.
De VOORZITTER meent dat men zich met de mode-
Id a a 1 m a n zeer goed zal kunnen vereenigen.
De heer FEBER meent dat men de zaak nu toch op de
spits drijft door een motie in te dienen. Hij meent dat het
voldoende kan zijn nu de heer Ceru tti in het openbaar
in de vergadering van den raad van Breda zijn leedwezen
over het gebeurde heeft uitgesproken. Spr. meent dat het
geen voorviel ook anderen kan gebeuren en wijst erop dat
de heer Kluft zelf in deze openbare vergadering mede
deelingen uit de commissievergadering heeft gedaan. Spr.
meent dat het niet noodig is de wenschen der vergadering
in een motie vast te leggen.
De heer CERUTTI zegt, dat hij medegedeeld heeft hoe
hij tot het doen van de mededeeling is gekomen en dat het
zijn bedoeling niet is geweest beleedigend ten opzichte van
den heer Kluft te zijn. Hij wilde hem niet onaangenaam
zijn. Nogeens spijt het spr. dat het gebeurd is en dat mis
bruik van zijn mededeeling is gemaakt.
De motie van den heer Haaiman wordt hier
op zonder hoofdelijke stemming aangenomen.