3i MAART 1920. 159 pen, van gemeentewege gezegd is, dat zij maar zou door draaien, en dat de verrekening naderhand wel in orde zou komen. Spr. meent, dat, waar officieus deze toezegging is gedaan, thans daaraan ook moet worden voldaan. De heer HORNIX is tegen de betaling van een bedrag van f 44.546 en acht een bedrag van ongeveer f 42000. voldoende. De heer ZIJLMANS verklaart, mede te kunnen gaan met het voorstel van B. en W. en zegt te willen opmerken, dat in de toekomst dergelijke ingrijpende besluiten niet zonder meer moeten worden genomen. De heer KORTEVVEG zegt, dat de zaak voor hem steeds duisterder wordt. Hij meent dat toch in ieder geval tot 1 Jan. 1919 met de levering moest worden doorgegaan. Het gevraagde bedrag Komt spr. dan ook wel wat hoog voor. De heer CERUTTI wijst op art. 3 van het contract, in hetwelk de vergoeding wordt geregeld wanneer uitsluitend voor de gemeente wordt gewerkt. De heer HORNIX stelt voor slechts een bedrag van f 42.000 te voteeren. De VOORZITTER meent dat de voorgestelde vergoeding billijk is. Dat de taxateurs verschilden, dat komt wel meer voor. Het verschil is echter betrekkelijk klein. Spr. geeft in overweging thans een einde aan deze zaak te maken. Het voorstel-H o r n i x wordt niet voldoende ondersteund. De heer KORTEWEG vraagt stemming over het voorstel. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt alsnu in stemming gebracht en aangenomen met 18 tegen 3 stemmen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 159