3i MAART 1920.
„voor de levering van het benoodigde timmer-
„werk heb ontvangen.
„Vertrouwende dat ik hiermede aan uw verzoek
„heb voldaan, teeken ik
„Hoogachtend,
(w.g.) Willem F. L. van der Wagt.
„Vertrouwende hiermede geheel naar uw genoegen
„te hebben voldaan aan uw geëerd verzoek ver-
„blijve met verschuldigden eerbied
„Namens de R. K. Bouwvereeniging,
„get. Chr. Stulemeijer, Voorzitter,
„get. H. J. Moll, Secretaris".
De heer HORNIX Ik zou over deze zaak nog wel een
woordje willen zeggen.
De VOORZITTER: Dat begrijp ik.
De heer HORNIX wijst er op, dat hij op 14 November
zijn vragen heeft ingediend en dat daarop op 11 December
antwoord is gekomen. Dit antwoord is ter kennis van de
raadsleden gebracht en was voor spr. van dien aard dat hij
daarmede geen genoegen kon nemen. Het draaide om het
kardinale punt heen. Spr. achtte zich in het belang van de
gemeente verplicht dieper op de zaak in te gaan, waartoe
hij op 21 December een schrijven tot burgemeester en wet
houders richtte, waarin hij uitvoerig de zaak toelichtte en
antwoord vroeg. Tevens wenschte spr. uitspraak in een motie.
Spr. had de toezegging gedaan een ministerieel schrijven
aan de bouwvereenigingen ter kennis van den burgemeester
te brengen, doch hij is daarin niet geslaagd. Spr. spreekt
zijn verwondering erover uit, dat burgemeester en wethou
ders niet zelf den brief hebben beantwoord, maar dezen in
handen hebben gesteld van de R. K. Bouwvereeniging. Het
doet spr. vreemd aan dat de raad geen kennis heeft gekre
gen van de motie. Hij meent, dat de gewone wijze van be
handeling moet worden gevolgd en daarom zal hij thans