t;o
31 MAART 1920.
b. „Wanneer bijzondere werktuigen, gereedschappen of
„machines noodig zijn die niet in den handel of niet
„direct te verkrijgen zijn".
Spr. zegt dat de noodige gereedschappen enz. wel te ver
krijgen waren.
c. „Wanneer vermeden moet worden, dat de aar.nemin-
„gen van werken door „zekere combinaties" van aan
nemers onnoodig wordt verhoogd".
Spr. meent dat dit hier niet het geval zou zijn geweest.
d. „Wanneer voldoende gegevens aanwezig zijn ter be-
oordeeling van den prijs, waarvoor een zeker werk
„kan worden opgedragen, terwijl men overtuigd is,
„dat deze prijs billijk en redelijk is".
Spr. meent, dat uit het feit, dat de aannemingsom f 15000
lager had kunnen zijn, blijkt, dat de prijs niet voldoende
gecontroleerd is.
Spr. haalt vervolgens aan wat nader in het antwoord was
gezegd
„In bovenstaand verband kunnen wij U o.a. noemen
ie. „De opdracht in 1918/19 door den heer Rijksbouw
meester en N. Knuttel te 's Hage van .een gewa-
„pend betongebouw,. ten dienste van het departement
„van Oorlog te Den Haag opgedragen aan een gewa-
„pend betonfirma zonder voorafgaande publieke of
„onderhandsche aanbesteding".
Spr. deelt mede, dat door de organisatie bij den Minister
juist stappen over dit geval zijn gedaan.
2e. „De opdracht door de gemeente Rotterdam van ver
schillende baggerwerken aan een en dezelfde firma".
Volgens spr. was de prijs voor de gemeente absoluut con
troleerbaar.
3e. „De opdracht door diezelfde gemeente van gewapend
„betoncaissons aan de Belgische firma Rousseau
„te Gent'".
Wat dit punt betreft merkt spr. op, dat dit werk eerst