3i MAART 1920.
173
„bovengenoemde N.V. nog niet betaald was, toen reeds voor
„meer dan 100.000 gulden werk verricht was".
Spr. meent, dat dergelijke betalingsvoorwaarden ook wel
bij andere firma's zouden zijn verkregen, en wijst hierbij op
dergelijke gunstige bepalingen bij het bouwen van woningen
door de Vereeniging „Volkshuisvesting". Indien „Volkshuis
vesting" een dergelijke handelwijze had gevolgd, dan zou spr.
er eveneens tegen op zijn gekomen.
De heer A. SCHRAUVVEN Dat geloof ik niet.
De heer HORNIX gaat voort met zijn betoog en wijst op
het zevende en achtste punt, luidende
„VII. Dat het haar bekend was, dat ook de vereeniging
„Volkshuisvesting" alhier werken zonder publieke aanbeste
ding opdraagt, doch onderhands gunt, wanneer zij de over
tuiging heeft bekomen, dat de prijzen redelijk en billijk zijn
„en dus hierop neerkomt, op welke wijze men die overtuiging
„krijgt.
„VIII. Dat het bestuur hier deze overtuiging eveneens
„heeft verkregen welke nog versterkt is, doordat de eerst
„opgegeven prijs van f 188.233 einde 1918 opgegeven, uit
„eigen beweging door de Internationale Gewapend Beton-
„bouw wegens in dien tusschentijd verminderde cement- en
„ijzerprijzen, is teruggebracht op f 143.500, terwijl uit de
„overgelegde begrooting van hoeveelheden ondergeteekende
„alleszins is gebleken, dat het aanvaarden van de aanbie-
„ding van de Int. Gewapend Betonbouw voor de woning-
„bouwvereeniging zeer voordeelig was."
Spr. vindt het zeer vreemd, dat in 1919 een prijsvermin
dering van f 45.000 kon worden toegestaan tegenover 1918,
terwijl alles in dien tijd veel duurder is geworden. Hij wijst
voorts op het vervolg van het schrijven
„Wij kunnen dan ons ook niet vereenigen met de ziens
wijze, als zou eene aanbesteding in dit geval de kans ge-
.geven hebben op de financieel meest voordeelige uitkomsten.