174 3i MAART 1920. „Het zal U toch niet onbekend zijn, dat juist bij publieke „of bij onderhandsche aanbestedingen geregeld practijken „worden toegepast, die vaak den principalen zeer veel geld „kosten. Dit klemt te meer wanneer het een aanvraag geldt, „waarvoor slechts enkele firma's in aanmerking kunnen „komen en die bij elkander worden gebracht, doordat zij „op het werk zelf te voren grondboringen moeten doen. „De redeneering van den interpellant, die in den tegen- „woordigen tijd nog de meening verkondigt, dat een publieke „of onderhandsche aanbesteding „a priori", de meest voor- „deelige uitkomsten oplevert, is dan ook inderdaad totaal „onhoudbaar. Ter illustratie kan nog dienen, dat de aan besteding van den bovenbouw der woningen een publieke „is geweest, waaromtrent wij vernemen, dat door een groep „aannemers onderling een opzet was gemaakt tot een bedrag „van f 15.000." De eerste naiveteit van den interpellant, neemt spr. graag aan. Hij vindt het echter eigenaardig, dat het tweede feit niet onmiddellijk door den architect, die zooveel school heeft, ontdekt is. Spr. wijst ook op de tegenstrijdigheden in het overige gedeelte van de verklaringen der R.K. Bouwvereeniging, en wijst op zijn motie, luidende: De raad der gemeente Breda, kennis genomen hebbende van de bizondere omstandigheden, die zich hebben voorge daan bij den bouw van de huizen der R. K. Bouwvereeniging, waardoor de geldelijke belangen dier bouwvereeniging en mede van de gemeente geschaad kunnen zijn van oordeel, dat het gemeentebestuur alle mogelijke waar borgen dient te hebben, dat de verstrekte gelden zoo econo misch mogelijk gebruikt worden verzoekt burgemeester en wethouders in de toekomst daar mede rekening te houden o.m. door te bepalen, dat alle aanbestedingen publiek of bij uitzondering onderhands dienen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 174