176 3' MAART 1920.
nauwgezet genoeg kan zijn. Spr. weet echter niet of het
noodig is, de verplichting van publieke aanbesteding in een
motie vast te legger..
De heer KORTEWEG meent dat burgemeester en wet
houders toch het recht hebben bepalingen voor de aanbe
steding vast te stellen.
De heer HAALMAN spreekt er zijn verwondering over
uit, dat de motie niet ter kennis van den raad is gebracht.
Thans is de zaak voor de raadsleden moeilijk te overzien.
Het is spr. opgevallen dat terwijl de heer Hornix zijn
vragen gericht heeft tot B. en W. en deze vragen zijn door
gezonden naar de Bouwvereeniging, het antwoord der Bouw-
vereeniging uitsluitend gericht is tot den Burgemeester.
Volgens spr. is de Bouwvereeniging verplicht inlichtingen te
geven. Van dankbaarheid kan geen sprake zijn. Spr. kan de
al of niet juistheid van het betoog van den heer Hornix
thans niet nagaan, maar hij acht het in het belang der ge
meente, dat er goede controle is. Op het oogenblik is er
weinig meer aan te doen. Spr. voelt daarom wel iets voor
de motie van den heer H omix, maar stelt voor, de eerste
alinea te doen vervallen. Hij wil uitsluitend in de toekomst
dergelijke gevallen voorkomen. Op het oogenblik is er niets
meer aan te doen, de raad zou desnoods nu zijn afkeuring
erover uit kunnen spreken. Spr. stelt voor de motie als
volgt te doen luiden
„De raad der gemeente Breda, van oordeel, dat het ge
meentebestuur alle mogelijke waarborgen dient te hebben,
„dat de verstrekte gelden zoo economisch mogelijk worden
„gebruikt, verzoekt B. en W. daarmede rekening te houden
„o.m. door te bepalen, dat alle aanbestedingen publiek of bij
„uitzondering onderhands dienen te geschieden en voor
schriften te geven, waarnaar bestuur en architecten zich
„zullen hebben te houden en gaat over tot de orde van
„den dag."