28 APRIL 1920.
209
Tegen waren de heeren Hornix, Bogmans, van
Groen endael, Korteweg, Kluft, Loomans, A.
Schrauwen en Z ij 1 m a n s.
De wethouders nemen hunne zetels weder in.
26. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ver
hooging van het presentiegeld der raadsleden. Thans be
draagt dit f 3.per zitting voorgesteld wordt aan Gede
puteerde Staten voor te dragen dit op f 5.te bepalen, te
rekenen te zijn ingegaan op 1 Januari 1920.
De heer HAALMAN verklaart, dat, wanneer hij ooit eenigs-
zins huiverig is geweest over een punt van de agenda te
spreken, het dan zeker wel over dit punt het geval is. Men
wordt zoo licht verdacht uit eigen belang te spreken, maar
hier acht spr. zich er toe verplicht, omdat het voorstel van
burgemeester en wethouders toch wel een beetje schriel is.
In Ginneken is onlangs een presentiegeld van f 6.voor
gesteld. f5.is dus voor Breda wel wat weinig. Het gaat
hier niet alleen om vergoeding voor den duur der vergade
ringen, doch ook de inzage der stukken van te voren, com
missievergaderingen enz. kosten heel wat tijd bij eene ernstige
vervulling van het raadslidmaatschap en die tijd is voor velen
kostbaar, omdat de loonen zoo hoog zijn. Deze leden derven
dus veel. Spr. is huiverig een bedrag te noemen voor het
presentiegeld, daar hij de meening van den raad hieromtrent
niet weet, aangezien hem de tijd ontbroken heeft hierover
met zijn medeleden te confereeren. Spr. dacht dat een bedrag
van f7.50 een behoorlijke vergoeding van loon en tijd zou
zijn.
De heer A. SCHRAUWEN kan zich voor een groot ge
deelte met den vorigen spr. vereenigen. Spr. wil nog een
geval naar voren halen er is één raadslid, ja zelfs zijn er
verscheidene raadsleden, die telkens een halven dag moeten
verletten, zoowel voor inzage der stukken als voor de raads-