28 APRIL 1920. 211 De VOORZITTER antwoordt, dat de heer Schrauwen het oog heeft op den arbeidenden stand. Bij een acht-urigen werkdag blijft er gelegenheid genoeg over, om ook eens iets te doen ten bate der gemeenschap. De heer LIJDSMAN meent, dat, indien te Ginneken f6. wordt voorgesteld, te Breda wel f 7.50 kan worden voorge steld. Het college van burgemeester en wethouders is van oordeel, dat het voorstel-H aalman kan worden overge nomen. De heer HORNIX verklaart zich tegen het voorstel. De heer HAALMAN merkt op, dat men in deze aange legenheid niet alleen naar zich zelf moet zien. De heer HORNIX meent, dat het tijdverlies voor een raadslid gemiddeld genomen met f 5.-- mooi betaald is. Het voorstel-H a a 1 m a n, overgenomen door het college van burgemeester en wethouders, wordt alsnu in stemming gebracht en aangenomen met 17 tegen 3 stemmen. Vóór waren mevrouw N e v e-R e i n t j e s en de heeren L ij d s m a n, B o g m a n s, Moll, G r u ij s, M e ij v i s, Haaiman, Korteweg, Kluft, Clement, Martens, van Dijk. Loomans, Cerutti, Feber, A. Schrau wen en F. Schrauwen. Tegen stemden de heeren Hornix, van Groenen- d a e 1 en Z ij 1 m a n s. De heer K a n t e r s was bij deze stemming afwezig. 27. Voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende het toekennen van bezoldiging aan jongste bedienden om dat deze niet zijn opgenomen in de groepenindeeling van de laatst vastgestelde salarisregeling, daar de hun tos te te kennen bezoldiging veelal afhankelijk zal moeten worden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 211