28 APRIL 1920. 219 wel in staat zijn om belasting te betalen, dragen er niet in bij, o.a. de ongetrouwden, die op kamers wonen. De ge trouwden, die een gezin hebben en daardoor genoodzaakt zijn eene grootere woning te betrekken, moeten meer be talen, dan dezulken, die met eene kleine woning kunnen volstaan. Verder zijn er menschen, die nog al weelderig leven en anderen, die hun geld oppotten. Deze laatsten betalen weer minder, omdat de personeele belasting feitelijk eene weeldebelasting is. Waar nu wordt voorgesteld om de reeds bestaande opcenten te verhoogen, kan spreker zich daarmede niet vereenigen, De heer HAALMAN is het niet eens met de interpretatie van den heer H o r n i x, wat betreft art. 247 der gemeente wet. Spreker wenscht echter de vraag te stellen, of de wet houder van financiën bij de berekening van de vermoede lijke meerdere opbrengst wel gedacht heeft aan de nieuwe schattingen voor de personeele belasting, welke aanmerkelijk hooger zullen zijn dan vroeger en waardoor vanzelf ook het bedrag der opcenten stijgt. Dat de wethouder van financiën met dit voorstel gekomen is, zal zijn grond wel hierin vinden, wijl versterking der in komsten noodig is. Spreker begrijpt niet, dat de heer Hor- n i x daartegen is. In dit verband wil spreker nog verwijzen naar de behandeling van spreker's voorstel bij de herziening der verordening op den hoofdelijken omslag. Toen had spr. eene hoogere progressie voorgesteld. Deze heffing is billijker dan de personeele belasting, maar men achtte het toen blijkbaar niet noodig. De raad heeft toen zijn voorstel ver worpen. Ock de heer Hornix stemde tegen. Daarom be grijpt spreker niet, dat men thans komt met bezwaren tegen deze verordening. Wat de classificatie betreft, wil spreker daarin toch nog eene kleine wijziging zien aangebracht, in het belang van den kleineren man. De huurwaarde eener arbeiderswoning van f200.f300.zal in de naaste toekomst geene

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 219