28 APRIL 1920. 22t
De VOORZITTER wijst erop, dat er inderdaad vele uit
gaven zijn, waaraan niet te ontkomen is, o.a. de verhooging
van de salarissen der ambtenaren en werklieden, de werk
loosheidsverzekering en meer andere. Als het volgend jaar
daar nog bijkomen de meerdere uitgaven voor het onderwijs,
dan zal men weer moeten komen met verhooging der in
komstenbelasting. Burgemeester en Wethouders achten het
beter om niet alles uit één bron te halen. In een volgende
vergadering zullen den raad waarschijnlijk weer andere plan
nen tot belastingverhooging bereiken.
De heer ZIJLMANS zegt, dat hij in de vorige vergadering
erop aangedrongen heeft om het tramtarief hooger te stellen.
Dat was eene vrijwillige belasting. Spreker begrijpt niet,
waarom men daar niet op ingegaan is. Als de gelegenheid
er is, om, zonder eene bepaalde categorie te treffen, de in
komsten der gemeente te versterken, moet men die aangrijpen.
Uit de bedrijven moet men trachten winst te maken. Spre
ker vindt eene matige progressie bij de inkomstenbelasting
goed, doch waar is de grens, als men zoo blijft doorgaan.
Remmen is hier dringend noodig.
De heer KANTERS wijst erop, dat hij reeds vroeger heeft
aangedrongen op verhooging der gasprijzen en wil ook de
werklieden wat meer belasting laten betalen. De arbeiders
vragen maar steeds verhooging en velen verdienen meer dan
de ambtenaren, zij moeten dan ook naarmate van hun
kracht in de belasting betalen.
De heer HAALMAN is door het betoog van den heer
Zij 1 mans eenigszins uit zijne tent gelokt. Als men het
tarief van de tram ging verhoogen, zou dit'wel eens eene
tegenovergestelde uitwerking kunnen hebben. Wat het be
toog van den heer Kan ters betreft, acht spreker het niet
gewenscht daarover thans breedvoerige beschouwingen te
houden. Als een werkman in de termen valt om belasting
te betalen, weet men hem wel te vinden. De aftrek voor