228 28 APRIL 1920. doch Burgemeeeter en Wethouders hebben geen prae-advies over de zaak zelve uitgebrachtde thans aan de orde zijnde mededeeling gaat alleen over de onmogelijkheid van ophef fing voor dit jaar wegens de bestaande contracten. Spr. vraagt of de heer Haaiman een voorstel wenscht te doen om nog dit jaar tot opheffing van het stedelijk muziekcorps over te gaan. De heer HAALMAN wenscht dit voorstel te doen, doch wil eerst eene inleiding geven, omdat door de mededeeling van Burgemeester en Wethouders geen juist inzicht in de zaak te krijgen is. De VOORZITTER wil gaarne eerst weten of de heer Haaiman zich niet met het advies van Burgemeester en Wethouders kan vereenigen. Men zal nu een discussie krijgen over een onderwerp, waarover geen prae-advies is uitgebracht. De heer HAALMAN vindt, dat Burgemeester en Wet houders tijd genoeg gehad hebben en wenscht daarom niet te wachten tot de behandeling van de begrooting. In De cember kwam spr. te laat en nu zou hij bij de volgende begrooting wel weer te laat komen. De VOORZITTER merkt op, dat, gezien het tijdstip van indiening van het voorstel, het bij de vorige begrooting niet mogelijk was, de zaak in orde te maken vóór 1 Jan. 1920. De heer HAALMAN houdt vol, dat het nu nog niet te laat is om tot opheffing over te gaan, daar in Juni eerst de concerten beginnen. Natuurlijk moet de directeur op wacht geld gesteld worden, maar de rest van het geld is wegge gooid, omdat het onmogelijk is, dat men hiervoor iets ver krijgt. Men zou goed doen geen dag langer met de ophef fing te wachten. Hiertegen wordt aangevoerd, dat er reeds contracten met de muzikanten zijn afgesloten. Dan moet men in vredesnaam die menschen dit jaar maar uitbetalen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 228