234 28 APRIL 1920. De motie van den heer Haaiman is van den volgenden inhoud „De Raad der gemeente Breda „Gehoord de besprekingen inzake het opdragen van het leve- „ren der tram paarden voor het tijd. gem. Trambedrijf aan den „heer Uijtendaal tegen den prijs van 28 cent per af te leg- „gen K.M., terwijl de heer van Opstal had ingeschreven „voor een prijs van 25 cent per K.M., waardoor de exploi tatie met een belangrijk hoogere uitgaaf zal worden bezwaard, „Overwegende, dat noch in openbare noch in besloten „vergadering door het college van Burgemeester en Wet houders ook maar één enkel gegrond argument is aange roerd, hetwelk deze opdracht zou kunnen wettigen, „Verklaart de meening van Burgemeester en Wethou ders, als zou deze opdracht in het belang der gemeente „zijn, niet te kunnen deelen, „en gaat over tot de orde van den dag". De heer HAALMAN meent, dat Burgemeester en Wet houders de zaak op een zijspoor trachten te brengen. Er wordt in hun schrijven niet gereageerd op de kwestie waar het om gaat, nl. de dubbeltjes. Er wordt gewezen op »ge- ruchten«, die de ronde hebben gedaan, doch die Burgemeester en Wethouders niet kennen, zoodat zij ook niet in staat zijn, daaromtrent van antwoord te dienen. Wat nu de geruchten betreft, deze komen hierop neer, dat de gemeente de heeren, die de paarden van de Ginnekentram gekocht hebben, van den strop af moet helpen. Doch daar gaat het bij spreker niet om. Het gaat bij hem niet om de personen, maar om de zaak. En nu hebben Burgemeester en Wethouders nog geen enkel deugdelijk motief aangevoerd, waarom de levering niet is opgedragen aan van Opstal, maar aan Uijtendaal, die 3 cent hooger had ingeschreven. Spreker is het er mede eens, dat eene levering niet altijd kan worden gegund aan de laagste inschrijvers, maar dan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 234