236 28 APRIL 1920. De VOORZITTER wil dan zijne woorden terugnemen, nu blijkt, dat hij zich in dit opzicht vergist heeft. Aan de tramgeschiedenis zat echter heel wat vast. De raad gaf aan Burgemeester en Wethouders het vertrouwen, doch nu komt de heer Haaiman en zegt dit vertrouwen op. De gronden daarvoor geeft hij echter niet aan. De heer Haaiman heeft gesproken van geruchten, doch indien de geruchten op persoonlijke belangen zouden slaan dan worde opgemerkt, dat bij burgemeester en wethouders niet bekend is dat anderen bij den aankoop der paarden finan cieel geïnteresseerd zijn. De eenige overweging van burge meester en wethouders was, bij wien men het best een ge- regelden gang van het bedrijf kon verwachten. Het voor- of nadeel is niet onder cijfers te brengen. Evenals men in een minder goedkoopen winkel soms zijn inkoopen gaat doen, zal men somtijds bij gunning de voorkeur geven aan iemand, bij wien het artikel duurder is dan bij een ander. Het ver trouwen speelt hierbij een belangrijke rol. De heer HAALMAN vraagt, of Burgemeester en Wethou ders bewijzen hebben, dat men bij U ij t e n d a al op eene betere behandeling kan rekenen dan bij van Opstal. Er wordt hier herhaaldelijk gesproken van overleg met de vak organisaties, doch als er iemand is, die de vakorganisaties niet wil erkennen, dan is dat wel de heer Uijtendaal. De VOORZITTER acht het ongemotiveerd om een der gelijk argument hier op te werpen. De heer HAALMAN zegt, dat hem dit persoonlijk door Uijtendaal is verklaard. Het artikel in „De Strijd" werpt spreker van zich af. Het is niet van zijne hand, zoodat hij er ook niet verantwoorde lijk voor is. Het was hem onbekend, totdat het blad verscheen. De opzet van spreker is steeds geweest, om de zaak zuiver te stellen. Het betreft hier eene kwestie van financieel beleid en als zoodanig is de daad af te keuren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 236