28 APRIL IQ20. 243 „Eveneens kan afgezien worden van een nadere beschou- „wing van de in de toelichting van het ontwerp aangegeven „verkeersverbeteringen, waardoor Breda in de toekomst zelfs „ten opzichte van het internationale verkeer in eene gunstige „positie zal komen. De totstandkoming van deze mogelijk heden is toch onafhankelijk van de omlegging van den „spoorweg, hetzelfde geldt voor de aangegeven verplaatsing „der exercitieterreinen. „Het groote voordeel van het ingediende ontwerp is dus „de mogelijkheid tot verbetering van den entree over een „te bebouwen oppervlakte van 40-50 H.A. „Daartegenover staan de volgende bezwaren i°. „Ruim 10 K.M. spoorlijn zullen moeten worden om gelegd. Het is bekend, dat een dergelijke omlegging „indertijd door de Maatschappij tot Exploitatie van „Staatsspoorwegen is overwogen, doch dat die maat schappij heeft opgezien tegen de groote onteigenings- „kosten, die daarvan het gevolg zouden zijn. „Veilig kan worden aangenomen, dat als de Maat schappij met het nieuwe plan accoord zou gaan, een „der voorwaarden zal zijn, dat het voor haar geen „kosten zal moeten meebrengen. De zeer hooge on- kosten van de verlegging zullen dus door de ge steente moeten worden gedragen. Zij zal bijv., om „de gedachte te bepalen, de Maatschappij de nieuwe „lijn moeten geven en daarvoor de oude in plaats „krijgen. De reeds door de Maatschappij betaalde be dragen voor aankoop van gronden, o.a. van de „Kwatta-fabriek en de lucifersfabriek van Dijker- „m a n, zullen hierbij niet buiten beschouwing kunnen „blijven. 2°. „De grond, beschikbaar komende tusschen de oude „en de nieuwe spoorlijn, vermindert het beschikbare „industrieterrein in den Belcrumpolder. Daarvoor „zullen voor dit doel nieuwe gronden moeten worden „aangekocht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 243