28 APRIL 1920.
247
De heer HORNIX zegt, dat er in dit rapport gesproken
wordt van eene minderheid. Aangezien spr. met deze min
derheid bedoeld wordt, wenscht hij hier iets naar voren te
brengen. Het bevreemdt spr. namelijk, dat, waar in de laatste
vergadering der bouwcommissie officieus medegedeeld werd,
dat de directie der Staatsspoorwegen niet met het plan-B o u-
m a n kon medegaan, in dit zoo belangrijke geval geen of
ficieel contact met bovengenoemde directie gezocht is. Uit
de stukken blijkt, dat dit niet geschied is. Dit bevreemdt
spr. des te meer, omdat de heer B o u m a n, na de verga
dering der bouwcommissie, wel een onderhoud heeft gehad
met de directie, namelijk met den heer van Heukelom.
Deze was wel geneigd, dit plan eens nader te bezien. Spr.
vindt het onaannemelijk, dat iemand, die een zoozeer ge
zaghebbende stem heeft, nooit inzage van het plan heeft
gehad.
De heer KORTEWEG stelt voor, dit plan vier weken aan
te houden, teneinde Burgemeester en Wethouders gelegen
heid te geven de plannen ten aanzien van de gronden in
den Belcrumpolder aan de leden van den raad over te leggen
en tevens de berekening der kosten van het plan-Bou m an.
Op deze wijze kan men beter beslissen, welk plan het best
uitvoerbaar is.
De heer F. SCHRAUWEN wenscht, als lid van de bouw
commissie, zijn standpunt toe te lichten. Het oorspronkelijk
rapport luidde iets anders, dan thans voor ons ligt. Spr.
was van meening, dat men nog niet goed kon inzien, welke
financieele eischen aan het plan-B o u m a n verbonden zou
den zijn. In verband hiermede werden toen eenige opmer
kingen vastgesteld. Spr. vond echter de bezwaren te weinig
ontwikkeld om dit plan geheel over boord te gooien. Daar
om wilde spr. eene commissie benoemen om de exploitatie
kosten te berekenen. Hierop bereikte de exploitatierekening,
opgemaakt door den heer B o u m a n, de bouwcommissie.