28 ARPIL 1920. 255 De heer HORNIX vraagt waarom er niet met de directie der Staatsspoorwegen onderhandeld is. De VOORZITTER herhaalt dat dit niet geschied is, om absoluut onnoodige vertraging te voorkomen. De heer LIJDSMAN zegt, dat de heer H o r n i x in de laatste vergadering van de bouwcommissie, het eenige lid was, dat tegenwoordig was. Op die vergadering had spr. den heer H o r n i x eenige officieuse mededeeling gedaan omtrent de houding ingenomen door de directie der Staatsspoorwegen. De heer Hornix wenschte toen officieele mededeelingen en verzocht aan spr. dezen wensch aan het college van Burge meester en Wethouders over te brengen. Op grond van de door den Voorzitter reeds vermelde redenen, werd eene officieele onderhandeling overbodig en schadelijk geoordeeld Spr. brengt alle hulde aan den ontwerper, doch blijft het een zeer dubieus en gewaagd plan vinden. De VOORZITTER vraagt of er nu nog reden tot aan houding bestaat. De heer HORNIX meent van wel, omdat de man, die er het beste van op de hoogte is, welke financieele kosten dit plan voor rijk en gemeente zou medebrengen, namelijk de hoofdingenieur, niet geraadpleegd werd. De VOORZITTER vreest, dat het raadplegen louter tot monnikenwerk zou leiden. De heeren HORNIX en F. SCHRAUWEN verklaren, dat de financieele bezwaren met de Staatsspoorwegen juist als een der motieven tegen het plan-B o u m a n worden aan gevoerd. De heer Hornix leest punt 1 der in het rapport genoemde bezwaren. De indruk van den heer B o u m a n in den Haag was geheel anders. De VOORZITTER vraagt of de heer Hornix een voor stel tot aanhouding doet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 255