258
28 APRIL 1920.
i°. Worden als bezwaar genoemd, de kosten aan dit plan
verbonden, omdat de gemeente waarschijnlijk komt
voor de kosten, welke reeds door de Staatsspoorwegen
zijn gemaakt. Uit de opmerking echter van den heer
B o u m a n blijkt, dat de directie wel wil onderhan
delen en de gronden, welke zij nu reeds bezit door
onteigening of aankoop, wil ruilen met terreinen in
eigendom der gemeente. Het komt spr. voor, dat
deze onteigeningskosten niet ten laste der gemeente
zullen komen, omdat de maatschappij immers onder
handelen wil.
2°. Er is gezegd, dat Breda zich naar alle kanten kan
uitbreiden. Brengt dit geen financieele offers mede?
Slechts op één bepaald terrein zal geen opspuiting
noodig zijn. Eene dergelijke uitbreiding zal dus ook
veel geld kosten.
De heer Z ij 1 m a n s heeft inderdaad een deskundig be
toog geleverd en spr. brengt hulde zoowel aan den ontwerper
van het plan als aan den heer Z ij 1 m a n s. Overigens hoort
spr. in het betoog van Burgemeester en Wethouders een
anderen toon van waardeering ten opzichte van den ont
werper, dan bij den heer Z ij 1 m a n s.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
strekkende om het adres van den heer B o u m a n
voor kennisgeving aan te nemen, alsnu in stem-
ming gebracht, wordt aangenomen met 13 tegen 8
stemmen.
Voor stemden mevrouw N e v e-R e i n t j e s en de heeren
L ij d s m a n, B o g m a n s, Moll, G r u ij s, van Groe-
nendael, Haaiman, Kluft, Loomans, Cerutti,
F e b e r, Z ij 1 m a n s en K a n t e r s.
Tegen waren de heeren H o r n i r, M e ij v i s, Korte-
w e g, Clement, Martens, van Dijk, A. Schrau-
wen en F. S c h r a u w e n.