26 MEI 1920.
2 77
stip, toen de houtbewerking reeds geruimen tijd in liquidatie
was en hij slechts 3 weken in dienst der gemeente is geweest.
De heer KORTEWEG is van meening, dat deze menschen
niet door de gemeente zijn opgezegd zij heeft hen tot t
Mei betaald en hieruit concludeert spr.. dat zij tot dien tijd
in dienst der gemeente zijn geweest en derhalve ook wel
recht hebben op eene extra-uitkeering.
De heer FEBER verklaart, dat de heer K o r t e w e g zich
vergist. De zaak zit aldus. Met dengene, die het hout van
de houtbewerking heeft gekocht, werd geaccordeerd, dat het
hout ter plaatse zou worden gezaagd. Om de meest moge
lijke waarborgen te hebben, dat de werklieden het hun toe
komende loon zouden ontvangen, werd overeengekomen, dat
de kooper eene som aan de gemeente zou storten ten einde
hieruit ten eerste het hout en ten tweede de loonen te be
talen. Het had dus slechts den schijn, dat de gemeente de
werklieden betaalde, daar dit in werkelijkheid geschiedde
namens den kooper.
De heer F. SCHRAUYVEN blijft het krenterig vinden.
Ook bij de andere personen is niet gevraagd hoelang zij in
dienst der gemeente zijn geweest. Oorspronkelijk zijn deze
menschen met den dag opgezegd daarop zijn zij weer door
den wethouder in dienst gesteld. Voor de menschen leek
het dus, of zij weer in dienst der gemeente waren. Spr. wil
in deze geen voorstel meer doen, omdat in de vorige ver
gadering gebleken is, dat de leden van den Raad er niet in
mee gaan.
Zonder verdere bedenkingen wordt alsnu besloten
overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
23. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om in
beginsel te besluiten tot het bouwen van middenstands-