26 MEI 1920.
289
De heer F. SCHRAUWEN verklaart het vertrouwen niet
te willen ondermijnen spr. vertrouwt den Burgemeester steeds,
maar spr. wijst op de feiten bij dit werkliedenreglement.
Hetzelfde kan nu ook geschieden met de loonregeling. Dit
behoeft in het geheel niet de schuld van Burgemeester en
Wethouders te zijn, doch dit kan het gevolg zijn van om
standigheden, onafhankelijk van onzen wil.
De heer A. SCHRAUWEN acht een besluit tot loonsver-
hooging niet geschikt, waardoor men eene basis voor de
regeling zou aannemen, laat men dan liever een voorschot
geven. Of men een voorschot verleent of eene loonsverhoo-
ging toekent, is hier alleen eene quaestie van naam.
De VOORZITTER antwoordt den heer F. Sc hr au wen,
dat spr. meent, dat naar aanleiding van het werkliedenregle
ment in bedoelde vergadering niet gezegd is, dat dit regle
ment in de daarop volgende vergadering zou komen, maar
mogelijk in December. Toen is mede op voorstel van den
heer F. Schrauwen schriftelijk en mondeling overleg
gepleegd met de organisaties. Voorts verklaart spr. nogmaals,
dat de loonregeling wèl spoedig aan de orde kan komen en
dan kan men tevens de cijfers nagaan. De leden van den
Raad zullen ook wel den staat gezien hebben in de lees
kamer, opgemaakt door den heer Feb er, en daaruit hunne
conclusies getrokken hebben.
De heer LIJDSMAN geeft den heer A. Schrauwen
in overweging een zoo onvoorbereid voorstel niet te steunen.
De loonregeling zal in de volgende vergadering kunnen
komen. Heeft men nu tot zoolang geduld, dan zal men den
werklieden een beteren dienst bewijzen.
Ook de VOORZITTER raadt den heer A. Schrauwen
aan, de volgende vergadering af te wachten. De terugwerkende
kracht der regeling verandert er niet door. De heer A.
Schrauwen moet toch geloof stellen in Burgemeester en