290 26 MEI 1920. Wethouders, tot wier samenstelling hij voor een groot deel heeft medegewerkt Sor. betreurt het, dat de heer Bog- mans hem zijn vertrouwen heeft opgezegd. De heer Bog- mans zal er toch overigens wel niet tegen zijn, dat Burge meester en Wethouders overleg plegen met de pas ingestelde Raadscommissie. De heer BOGMANS verklaart verkeerd te zijn begrepen. Spr. wenscht alleen dan geen overleg, wanneer dit vertraging tengevolge zou hebben. De heer HAALMAN merkt op, dat hetgeen de heer A. Schrauwen voorstelt, in dit geval niet veel van het voorstel van zijne partij verschilt en stelt voor, met ingang van heden een toeslag van f 7.te verleenen. De heer CERUTTI vindt dit voorstel praematuur. Het beste is, de loonregeling af te wachten. Spr. zal daarom tegen het voorstel stemmen. De heer MOLL betreurt het lange debat en vindt het een absoluut verkeerde gedachte, met dit voorstel thans te komen. De regeling is al zeer vergevorderd en het staat zoo goed als vast, dat er terugwerkende kracht aan verbonden zal worden. Men doet dus beter, dit voorstel nu niet door te drijven. Spr. zal dus tegen de voorstellen stemmen. De heer F. SCHRAUWEN verkrijgt, nadat de Raad daartoe toestemming heeft verleend, voor de derde maal het woord. Spr. is van meening dat de vaststelling der regeling toch niet zóó spoedig zal kunnen geschieden, als hier gezegd wordt. De commissie zal waarschijnlijk niet geheel medegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Zij zou het eigenlijk tusschen pruimen en krenten moeten onderzoeken. Daar de commissie zich geen knollen voor citroenen zal laten verkoopen, acht spr. het niet mogelijk, dat de regeling reeds in de volgende vergadering zal komen. De regeling moet ernstig onderzocht worden, maar intusschen moeten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 290