26 MEI 1920.
de gemeente-werklieden geholpen worden en derhalve dringt
spr. aan op aanneming van het voorstel.
De heer KORTEWEG voelt de bezwaren van Burge
meester en Wethouders. Wellicht zou men echter f 5.
kunnen bijbetalen.
De heer A. SCHRAUWEN verkrijgt, nadat de Raad daar
toe toestemming heeft verleend, voor de derde maal het
woord. Spr. merkt op, dat de heer Moll zich tegen zijn
voorstel verklaart, doch het aan den anderen kant eenigszins
toegeeft. Er zal terugwerkende kracht aan de regeling wor
den verbonden. Welnu, dan is er tegen het verkenen van
een voorschot toch geen bezwaar.
De heer GRUIJS verkrijgt, nadat de Raad daartoe toe
stemming heeft verleend, voor de derde maal het woord.
Het gaat er spr. niet om, of in de volgende vergadering de
regeling ter tafel komtde noodtoestand alleen moet op
geheven worden en daarmede is de geheele raad het eens.
De VOORZITTER zegt, dat de noodtoestand thans niet
ter tafel is. Wanneer de zekerheid bestaat, dat er spoedig
eene goede regeling zal komen, dan moet men nu niet zoo
overhaast een voorstel aannemen, waarbij geen getallen zijn
genoemd. Spr. zegt ditzelfde aan den heer A. Schrau-
w e n, die in wezen hetzelfde voorstelt.
De heer HAALMAN voor de der Je maal, met goedvinden
van den Raad het woord verlangende, wil nogmaals de aan
dacht voor zijn voorstel vragen. Het kost immers niets, aan
de regeling wordt toch terugwerkende kracht toegekend, dus
het kost niets.
De VOORZITTER merkt op, dat de raad van Breda
thans een geheel onvoorbereid voorstel van verre strekking
zou aannemen.