17 JUNI 1920. 319 van die tijdelijke leeningen af te lossen. Spreker wil inmid dels gaarne trachten in het vervolg met de wenschen van den heer Haaiman rekening te houden. De heer HORNIX dankt den voorzitter allereerst voor zijne vriendelijke woorden ten opzichte van zijn herstel. Wijzende op art. 5 van het leeningsplan, vraagt spreker of de daarin gestelde termijn van storting in de maand Juli niet te kort is. Spreker vreest, dat de inschrijvingen daar door beïnvloed zullen worden. De VOORZITTERMen zou er aan kunnen toevoegen of Augustus. De heer ZIJLMANS meent, dat er dan nog bijgevoegd moet worden met bijbetaling van rente. Anders heeft de latere inschrijver meer voordeelen dan de anderen. De VOORZITTER zegt, dat de rente ingaat met den dag van storting. De heer CERUTTI heeft bezwaar tegen het stellen van meer dan een datum. In Juli komt gewoonlijk veel geld los van ingevorderde rente van kapitalen. De VOORZITTER acht het ook wel gewenscht, dat Burgemeester en Wethouders eenige latitude hebben met betrekking tot den termijn van storting. Daarom zou aan de geopperde bezwaren kunnen worden tegemoet gekomen door in art. 5 in plaats van in de maand Juli te lezen op een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen dag. De heer CERUTTI wijst nog op art. 8, waarin bepaald is, dat de coupons vervallen 10 jaar na den verschijndag. Spreker zou dit liever op 5 jaar bepaald willen zien zooals bij de overige leeningen ten laste der gemeente. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethouders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 319