32Q
17 JUNI 1920.
een termijn gesteld hebben, om alle moeilijkheden te ont
wijken, welke uit het niet bepalen daarvan zouden kunnen
voortspruiten. Wel bestaat er een wettelijken termijn, in het
Burgerlijk Wetboek genoemd, doch dat is geen dwingend
recht. Bij de jongste provinciale leening is een termijn gesteld
van 30 jaren, anderen hebben een verjaringstermijn van
10 jaren. Een termijn van 5 jaar werd wel wat kort geacht.
De heer CERUTTI heeft er geen bezwaar tegen, als het
maar geene aanleiding zal geven tot moeilijkheden met be
trekking tot andere gemeente-leeningen.
Met inachtneming van de door den Voorzitter
aangegeven wijziging van art. 5 wordt alsnu het
ontwerp-leeningsplan vastgesteld.
Rondvraag
i. De heer HAALMAN zegt, dat door hem vragen zijn
gesteld met betrekking tot den vrijen Zondag voor het tram
personeel. Daarop is geantwoord, dat het niet juist is, dat
het personeel geen vrijen Zondag heeft. Dit is in zooverre
juist als het slecht weer ismaar als het mooi weer is, moet
iemand, die een vrijen Zondag heeft, toch rijden. Wat heeft
men nu aan een dergelijke bepaling Spreker zou het daar
heen willen leiden, dat door aanstelling van hulppersoneel,
aan het vaste personeel ook werkelijk den vrijen Zondag
gewaarborgd wordt.
De heer LIJDSMAN antwoordt hierop, dat door den direc
teur is medegedeeld, dat het personeel wel een vrijen Zondag
heeft.
De VOORZITTER zegt, dat de kwestie nader onder het
oog wordt gezien, maar dat geen toezegging kan worden
gedaan, dat aan het personeel onder alle omstandigheden
den vrijen Zondag gegarandeerd wordt.