9 JULI 1920.
363
Zoodat opnieuw is benoemd tot lid van het col
lege van regenten van het Oude-Manner.huis de
heer J M. Ingen-Housz en zulks voor den
gewonen tijd van zitting.
28. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot toe
kenning eener subsidie van f 316.41 over het jaar 1919 aan
de vereeniging tot bescherming van zuigelingen voor Breda
en omstreken, in verband met het raadsbesluit van 18 Oc
tober j.1.waarbij besloten werd aan beide vereenigingen tot
bescherming van zuigelingen mede te deelen, dat zij behou
dens goedkeuring door Gedep. Staten over 1919 en volgende
jaren zouden kunnen rekenen op eene subsidie uit de ge
meentekas ten bedrage van 50% van hetgeen door particu
lieren in het betrokken boekjaar aan de vereenigingen is
bijgedragen, doch in geen geval hooger dan noodig is om
een eventueel nadeelig slot over dat jaar te dekken en onder
uitdrukkelijke voorwaarde, dat de bepalingen van artikel 14
der Armenwet worden nageleefd.
De heer HAALMAN wenscht in het algemeen iets over
zuigelingenzorg zeggen. Spr. verleent gaarne zijn stem aan
de te geven subsidie, doch vindt de wijze waarop deze ver
leend wordt niet juist. Eerst dan wordt subsidie gegeven,
wanneer de vereenigingen te worstelen hebben met een te
kort en dan geen hoogere subsidie dan 50 van de parti
culiere bijdragen. Hiervan is het gevolg, dat, indien de bij
dragen van particulieren onvoldoende zijn om rond te ko
men, de vereeniging bij de gemeentelijke subsidie in het
tekort nog gehandicapt wordt. Spr. acht het particulier
initiatief hoog, maar meent, dat het hier meer een overheids
zorg betreft, te meer, omdat Noordbrabant ten opzichte van
de zuigelingensterfte eene zeer ongunstige positie inneemt
in verhouding tot de andere provincies. Uit een verslag van
de najaarszitting 1919 der Provinciale Staten van Noordbra
bant memoreert spr. eenige cijfers. Bijv. over de jaren 1914
tot en met 1918 bedroeg het aantal levenloos aangegevenen,