9 JULI 1920. 365 lingensterfte, dat de behandeling der pasgeborenen nog veel te wenschen overlaat. Ook is het gemiddelde cijfer wegens sterfte aan aange boren lichaamszwakte en gebreken op 100 geborenen over de jaren 19141918 in de provincie Noordbrabant zeer hoog. Het wordt alleen overtroffen door het cijfer van de provincie Zeeland. Ook hier zou het goed zijn een onderzoek naar de mogelijke oorzaak van het hooge sterftecijfer in te stellen. De heer CERUTTI vraagt of de heer Haaiman ook een statistiek heeft, speciaal met het oog op Breda. De heer HAALMAN ontkent zulks dit zijn de cijfers voor Noordbrabant. Over deze zaak is echter een soort kaarten- atlas verschenen, waarop de verschillende toestanden door kleuren of arceering zijn aangetoond. Spr. heeft deze niet bij zich, doch hoopt, dat de Raad hem zal gelooven, wan neer hij zegt, dat Breda niet de slechtste plaats, maar toch wel eene ongunstige inneemt. Het is noodig de zuigelingen sterfte krachtig te bestrijden. Men moet dit niet alleen aan particulieren overlaten. Zoo er ééne zaak is, waarbij over heidszorg noodig is, dan is het wel deze. In dit geval moet de gemeente niet schriel, maar flink en royaal in de kas tasten, opdat de vereenigingen met kracht zich aan hare taak kunnen wijden en hare wieken breed kunnen uitslaan Spreker hoopt dan ook, dat in volgende voorstellen de subsidie niet afhankelijk gesteld zal worden van een tekort en van de bijdragen van particulieren. De VOORZITTER zegt, dat wanneer men van de rede van den heer Haaiman afdoet datgene, wat beter thuis behoort in de Statenzaal, er dan overblijft, dat Breda in eene niet al te ongunstige verhouding tot andere plaatsen staat. Het thans aan de orde zijnde voorstel is niet anders dan de gewone consequentie van een vroeger genomen Raads besluit. Van den kant der vereenigingen is reeds verruiming

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 365