26 AUGUSTUS 1920.
42;
verzoek zeer billijk genoemd mag worden. Spr. wordt nog
in zijne meening gesterkt, als hij denkt aan den drukken tijd
voor de ambtenaren en aan het feit, dat ook de ambtenaren,
die het niet zoo druk hadden, toch verplicht waren 's avonds
aanwezig te zijn. Spr. steunt dan ook de motie van den
heer Haaiman.
De heer LIJDSMAN verklaart, dat de meerderheid, de
billijkheid ook niet uit het oog verliest, maar men is toch
geheel gebleven binnen de grenzen der verordening en waar
voor elke voorkomende gelegenheid vrijaf werd gegeven,
acht het college geen enkel argument aanwezig, om eene
vergoeding te geven.
De heer MOLL zegt, dat het toch nooit de bedoeling van
den Raad is geweest, in deze verordening de gelegenheid te
scheppen om permanent aan éen stuk over te laten werken.
Spr. leest in art. 13 alleen de mogelijkheid, om in bijzon
dere omstandigheden eenig overwerk te laten verrichten.
De VOORZITTER is het niet eens met den heer C e-
r u 11 i. Het overwerk was voor afdoening van het gewone
werk, het was in den crisistijd, toen alle ambtenaren ook
spr. heeft in dien tijd veel „overgewerkt" werken moesten
buiten den gewonen bureautijd. Onjuist is het ook, wanneer
de heer Cerutti zegt, dat het overwerk pas geëindigd is,
toen de nieuwe ambtenaren werden aangesteld. Voor en na
zijn in 1919 de 6 schrijvers aangesteld. Voorts is de eene
commies in dienst getreden 1 Januari 1920, de andere is
eerst sedert zeer kort in dienst. Daarnaast wil spr. nog aan
hetgeen hij terzake reeds opmerkte toevoegen, dat ook de
wijziging in het te voren afzonderlijke marktmeesterschap in
het loopende jaar uitbreiding van schrijvers heeft veroorzaakt.
Dit alles duidt er niet op, dat de nieuwe ambtenaren voor
dit overwerk zijn aangesteld en spreker is er van overtuigd,
dat waar de argumenten van den heer Cerutti zoo klaar
blijkelijk foutief zijn, dit lid van den Raad thans het stand
punt van Burgemeester en Wethouders zal steunen.,