428
26 AUGUSTUS 1920.
Tegenover de opmerking van den heer Haaiman, dat
op deze wijze wel jarenlang achtereen overwerk kan worden
opgedragen, wenscht spr. op te merken, dat Burgemeester en
Wethouders zich strikt er aan gehouden hebben, dat het
overwerk voor gewonen arbeid moet zijn. Het werk kan zich
ophoopen, vooral in een crisistijd, zooals wij doorleefd heb
ben. Het overwerk werd georganiseerd, juist om te voor
komen, dat de meest ijverige ambtenaren alle werk op hunne
schouders geladen zouden zien. De vergelijking, gesteld door
den heer A. S c h r a u w e n, is onjuist, daar de belooning
voor de controle op de belasting op openbare vermakelijk
heden geheel staat naast het werk ter secretarie. Persoonlijk
betreurt spr. het inzenden van dit adres, daar hij dit niet in
overeenstemming acht met de waardigheid van de ambtenaren.
Wat de motie betreft, is spr. van meening, dat er een
nader voorstel van Burgemeester en Wethouders op zou
moeten volgen.
De heer HAALMAN betreurt het, dat de Voorzitter
aldus spreekt over de waardigheid der ambtenaren. Zijns in
ziens pleit dit niet voor de sterkte van de gegevens van den
Voorzitter.
De heer FEBER zegt, dat het hier eene gevoelsquaestie
betreft.
De heer HAALMAN wijst nogmaals op het reglement
voor de provinciale griffie. Drie uren speling voor eventueel
overwerk is nog al royaal. De verordening voor de secretarie
dient volgens spr. ook in dezen geest gewijzigd te worden,
anders staat men wellicht over 1 of 2 jaren wederom voor
dezelfde quaestie. Daarom verzoekt spr. naast de motie, aan
Burgemeester en Wethouders, om, in bedoelden geest, een
voorstel tot wijziging van de verordening voor de secretarie,
bij den Raad in te dienen. De belooning laat spr. geheel
over aan Burgemeester en Wethouders, met inachtneming
van de gevoelens van den Raad.