26 AUGUSTUS 1920.
429
De VOORZITTER vestigt de aandacht er op, dat kort
geleden te Rotterdam de werktijd voor de ambtenaren is
voorgesteld op 8 uren per dag. De werkuren ter secretarie
alhier bedragen 6]/2 uur per dag. Spr. acht het ook in ver
band met dezen werktijd niet te veel, wanneer de ambte
naren, zij het ook gedurende eenige maanden, wat langer
werkten.
De heer CERUTTI merkt op, dat het college voor zijn
afwijzend beschikken op dit verzoek, als motief aanvoert,
dat volgens de verordening het verplichten tot overwerk
geoorloofd is, wanneer dit de gewone dagtaak betreft. Bij
het opleggen van het hierbedoelde overwerk, voerde de
secretaris als redenen aan achterstand in de administratie,
aanvulling en verbetering daarvan, zoomede noodzakelijke
voorbereiding van nieuwen arbeid. Spr. acht dit toch niet
alles te behooren tot de gewone dagtaak.
De VOORZITTER wenscht den heer Cerutti geluk
met zijne vondst, maar blijft van meening, dat men geheel
binnen de lijn van de verordening gebleven is. Natuurlijk
behoort voorbereiding van nieuwe zaken, algemeen genomen,
ook tot gewonen arbeid.
De heer CERUTTI is niet van dit gevoelen en hand
haaft zijne opvatting in deze.
De VOORZITTER vraagt of er nog een apart voorstel
verwacht kan worden, inhoudende het verzoek aan Burge
meester en Wethouders, eene wijziging van de verordening
bij den Raad in te dienen. Spr. acht een apart voorstel
hiertoe beter, gezien van het standpunt van de voorstel
lers der motie daar sommige leden wel eens vóór de
eerst ingediende motie, doch tegen de wijziging van de ver
ordening zouden kunrten zijn en omgekeerd.
De motie van den heer HAALMAN, gesteund door de