26 AUGUSTUS 1920. 449 „directeur van openbare werken in zijn hiervoor aangehaald „advies. „Maar nog andere, niet minder gewichtige, bezwaren zijn „eraan verbonden, indien de gemeente Breda in dit geval „tot inwilliging van het verzoek zou besluiten. „Op den voorgrond behoort te staan, dat bij het toeken- „nen van een bouwvoorschot de daarmede te stichten wo elingen allereerst moeten strekken ter tegemoetkoming in „den woningnood van onze eigen ingezetenen. Nu deze wo- „ningen zullen worden gebouwd op het grondgebied eener „andere gemeente, is eenige controle daarop niet wel uit voerbaar. „Door het verleenen van een voorschot afgezien nog „van de jaarlijksche bijdrage draagt de gemeente altijd „eenig risico. „Wel ontvangt de gemeente dit voorschot terug van het „Rijk en treedt zij dus feitelijk alleen als tusschenpersoon „op, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de ver- „eeniging in de toekomst aan hare geldelijke verplichtingen „tot betaling van de jaarlijksche annuiteit niet meer zal „kunnen voldoen. De gemeente zal dan genoodzaakt zijn de „eigendommen der vereeniging over te nemen of wel door „verhooging van de jaarlijksche bijdrage moeten trachten de „vereeniging in stand te houden. „Maar hoe dan te handelen, wanneer de bezittingen door „de gemeente Teteringenop wier grondgebied zij gelegen „zijn, krachtens de statuten der vereeniging in bezit geno- „men zijn „Nog met een enkel woord wenschen wij te wijzen op „andere bezwaren, als daar zijn de rioleering en verharding „van den weg, aansluiting aan het gemeente-riool van de te „bouwen woningen, het verstrekken van gas en water, het „weghalen van huis- en straatvuil, straatverlichting, maat regelen tegen brandgevaar enz. Bezwaren, die wellicht te „ondervangen zijn, doch in geen geval mogen onderschat „worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 449