44
3 FEBRUARI 1920.
De VOORZITTER "Alleen bij den optocht.
De heer ZIJLMANS vraagt, waar men zich dan moet
maskeeren en demaskeeren
De VOORZITTER meent, dat de praktijk dat van zelf
wel zal uitwijzen.
De heer ZIJLMANS vraagt, of dit niet te ondervangen is
door het vaststellen van een bepaalden tijd.
De VOORZITTER zegt, dat er bij de ontheffing met de
practische eischen rekening zal worden gehouden.
De heer ZIJLMANS vraagt nog wat gedaan wordt als de
optocht is afgeloopen.
De VOORZITTER zegt, dat er wel zorg voor zal worden
gedragen dat de noodige maatregelen worden genomen.
De heer ZIJLMANS bespreekt vervolgens de wijziging van
art. 197 en vraagt de bedoeling van deze wijziging. Bijv.
hoe het staat met vereenigingen als Concordia. Wordt er
stedelijke belasting geheven
De VOORZITTER blijft er bij, dat wat de eerste kwestie
betreft de praktijk den weg zal wijzen. De tweede kwestie
raakt niet burgemeester en wethouders doch alleen den
burgemeester. Art. 19 verleent aan burgemeester en wet
houders de bevoegdheid ontheffing te verleenen van het
verbod tot het zich gemaskerd op straat te vertoonen voor
optochten. De kwestie of iets publieke vermakelijkheid is,
zal richtsnoer zijn voor de belasting.
De heer F. SCHRAUWEN Gelooft U dat daarmede de
motie van Mevrouw N e v e wordt uitgevoerd
Mevrouw NEVE meent, dat de zaak net omgekeerd wordt.