3 FEBRUARI 1920.
45
De heer GRUIJS meende, dat het de bedoeling was, het
carnaval op straat af te schaffen. Volgens spr. is het niet
de bedoeling van de voorstemmers van de motie, welke met
groote meerderheid is aangenomen, het carnaval aan een
gedeelte van het volk te onthouden en aan een ander te geven.
Mevrouw NEVE zegt met verbazing gelezen te hebben,
dat in handen van den burgemeester de bevoegdheid wordt
gelegd, om ontheffing te verleenen tot het houden van ge
maskerde. bals. Spr. vraagt waar dat goed voor is Spr.
verklaart dan ook tegen te zullen stemmen.
De heer HAALMAN meent, dat de voorstemmers van de
motie nu ook consequent moeten blijven. Of men moet het
carnaval finaal afschaffen, of niet. Dan moet men gevolg
geven aan de motie-N eve en in het geheel geen gemas
kerde bals of optochten toelaten. De wijziging van de
politieverordening moet een uiting zijn van de motie. Spr.
heeft gemerkt, dat van de zijde, waarvan het allerheftigst
tegen carnaval werd verklaard, men nu de consequentie
niet aandurft. Spr. ziet in deze houding een terugkrabbelen.
Een van de twee Afschaffen of niet-afschaffen afschaffen,
goed, dan alles weg, meent spr. Volgens de motie aldus
spr. zullen er geen gemaskerde bals meer plaatshebben.
Spr. meent dat de toestand blijft zooals hij is, daar de bur
gemeester de vrijheid krijgt gemaskerde bals in voor publiek
toegankelijke lokalen toe te staan. Spr. ziet daarin een in
eere herstellen van het carnaval. Dat moet niet gebeuren.
Wanneer volgens de motie-N eve alles wordt afgeschaft,
dan zal spr. er voor zijn. Spr. trekt zich er niets van aan,
als hij heel Breda tegen zich in het harnas jaagt, maar hij
wil consequent zijn.
De VOORZITTER bestrijdt de meening van den heer
Haaiman en meent, dat hier geen sprake is van incon
sequent zijn. Het gaat alleen om de bevoegdheid te verlee-