26 AUGUSTUS 1920. 5. Zoo Burgemeester en Wethouders bij het last geven tot het sub 1 bedoelde door andere motieven werden geleid, zijn zij bereid deze ter kennis van den Raad te brengen ad 1. Het is aan Burgemeester en Wethouders bekend, dat bij den dienst van openbare werken op last van den directeur is geïnformeerd, welke losse arbeiders in den Centralen Bouwarbeidersbond waren georga niseerd. Dit bleek het geval te zijn met één werkman. Het is ons niet bekend, dat hem is te verstaan gegeven, dat hij uit dien bond moest treden, indien hij in dienst der gemeente wenschte te blijven. Bedoelde werkman is nog steeds in gemeentedienst. Het is aan Burgemeester en Wethouders niet bekend, dat bij de andere takken van dienst eene vraag, als hier bedoeld, tot de werklieden is gericht. Een antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5 wordt door het vorenstaande overbodig geacht. De heer F. SCHRAUWEN zegt niet tevreden te kunnen zijn met het op zijne vragen gegeven antwoord. Zijne be doeling schijnt verkeerd te zijn begrepen. Spr. had zwart op wit willen hebben, dat er niet gedacht is aan de praatjes, welke thans de ronde doen, dat namelijk aan losse werklieden ge vraagd is, van welke organisatie zij lid zijn, met het doel, de arbeiders-leden van den modernen Bouwvakarbeidersbond in hun werk te knotten. Iedere arbeider moet vrij zijn in de keuze van eene organisatie. Uit het antwoord blijkt echter, dat toch aan de werklieden de vraag gesteld is. Voorts wordt dan koudweg gezegd, dat beantwoording van de overige vragen niet noodig is. Spr. had hierop echter ook een be hoorlijk antwoord verwacht, te meer waar de arbeiders, georganiseerd in de moderne bonden, tegenwoordig als het ware vervolgd worden in deze streken. Burgemeester en Wethouders loopen daar echter ijskoud overheen en meenen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 465