466
26 AUGUSTUS 1920.
dat het al voldoende is, wanneer erkend wordt, dat dergelijke
vragen gesteld worden. Spr. vindt het eigenaardig zóo te
antwoorden op vragen gesteld door een raadslid, dat toch
door een zeker aantal ingezetenen gekozen is. Ook op de
overige vragen hoopt spr. nog een nader antwoord te zullen
ontvangen.
De VOORZITTER verklaart, dat het College den heer
F. Schrauwen niet heeft willen noodzaken iets onnoodigs
te lezen. Men kan hierover wel pagina's volschrijven, doch
dit zou geheel overbodig zijn. De heer F. Schrauwen
doet alsof er inquisities en dergelijke zijn ingesteld. Bij beant
woording van de eerste vraag is alleen gebleken, dat bij éen
van de bedrijven den lossen arbeiders gevraagd is, of zij bij
den modernen bond waren aangesloten. Verder is er niets
gebeurd, aan den eenen werkman, die bij den modernen bond
aangesloten bleek te zijn, is verder niets gezegd. Op de
tweede vraag is geantwoord, dat dit niet op last van Bur
gemeester en Wethouders is geschied. Bij de derde vraag
bestond er niet de minste reden, hierop in te gaan.
De heer F. SCHRAUWEN wenscht toch antwoord op alle
vragen, omdat zij door hem als raadslid gesteld zijn.
De VOORZITTER zegt, dat beantwoording alleen noodig
zou zijn, wanneer aan dien werkman gezegd was, dat hij
uit dien bond moest treden, indien hij niet ontslagen wilde
worden. Indien de heer F. Schrauwen gaarne een een
voudig antwoord heeft, dan is geen ander antwoord mogelijk.
Bijvoorbeeld, de vierde vraag is toch niet te beantwoorden,
wanneer er door Burgemeester en Wethouders in het geheel
geen invloed is uitgeoefend. Meent de heer F. Schrau
wen, dat er druk is uitgeoefend op de werklieden, laat hij
dit dan bewijzen, maar het niet zoo losweg uitspreken en
daarop een volledig antwoord van Burgemeester en Wet
houders wenschen.