468
26 AUGUSTUS 1920.
De VOORZITTER verzoekt den heer Moll niet te gaan
buiten hetgeen aan de orde is.
De heer MOLL zal niet verder op de zaak ingaan, doch
is van meening, dat de heer F. Schrauwen van deze
vergadering eene propagandasamenkomst tracht te maken.
De heer KLUFT wil ter eere van de Bredasche werkgevers
zeggen, dat zij niet gevraagd hebben, van welke richting de
arbeiders zijn. Spr. vindt het door den heer F. Schrau
wen naar voren gebrachte een flauw praatje.
De VOORZITTER zegt, dat dus alleen gebleken is, dat
de vraag bij een der bedrijven gesteld is. Voor het antwoord
daarop behoeven de arbeiders zich toch niet te schamen.
Verder is er niets gebeurd, de vrijheid is dus in het geheel
niet geschonden.
De heer HAALMAN zal kort zijn. Spr. vindt het ant
woord op de vragen wel wat sober. Spr. heeft het gevoel
of de heer F. Schrauwen beschouwd wordt als een
„quantité négligeable". Den laatsten tijd is er eene stroo
ming merkbaar om den heer F. Schrauwen klein te
maken, in de bladen is hij al ,,half dood" verklaard. Ook
hier in den Raad zet men tegen hem op. In dit licht beziet
spr. ook het antwoord. Slechts één vraag is beantwoord.
Men moet echter de zaak duidelijk bezien. Aan verschillende
arbeiders is op een tijdstip, waarop aan eene dergelijke vraag
kan worden vastgeknoopt, dat er gevolgen aan vast zitten,
gevraagd, bij welke organisatie zij zijn aangesloten. Dergelijke
vragen komen niet te pas. De partijgenooten van den heer
Moll zouden met evenveel billijkheid te Zaandam mogen
opkomen tegen dergelijke aan hen gerichte vragen. Vraagt
nu de heer F. Schrauwen aan Burgemeester en Wet
houders, zich hierover uit te spreken, dan had het College
hierop royaal moeten antwoorden. Spr. hoopt dan ook, nog
een nader en duidelijk antwoord op deze vragen te vernemen.