20 AUGUSTUS 1920. 469 De VOORZITTER zegt in herhaling te moeten treden, aangezien de heer Haaiman in hoofdzaak herhaald heeft, hetgeen de heer F. Schrauwen gezegd heeft. De eerste vraag is beantwoord. Beantwoording van de tweede vraag ligt reeds in het eerste antwoord opgesloten, waardoor tevens beantwoording der overige vragen overbodig geacht kan worden. Het informeeren naar het georganiseerd zijn is hier toch niet de hoofdzaak. Doordat aan den werkman niet is gezegd, dat hij uit den bond moest treden of anders ont slagen zou worden, blijkt wel duidelijk, dat er geen pressie wordt uitgeoefend. Van het beschouwen van den heer F. Schrauwen als een „quantité négligeable" is in het ge heel geen sprake. Wenscht de heer F. Schrauwen na dere vragen te stellen, dan is dit nog mogelijk. Het gaat er hier absoluut niet om, gestelde vragen niet te willen be antwoorden, maar het College van Burgemeester en Wet houders onthoudt zich van alleszins overbodige ant woorden. Het motief, dat bij de informatie heeft voorgezeten, zal alleen op den gang van den dienstbetrekking hebben gehad. De heer F. SCHRAUWEN acht dit allemaal smoesjes en vraagt of Burgemeester en Wethouders bereid zijn, te onder zoeken, op welken grond dit onderzoek bij het bedrijf is geschied. De heer A. SCHRAUWEN vraagt bewijzen, dat er hier in het Zuiden eene terreur wordt gevoerd tegen de partij- genooten van den heer F. Schrauwen. De VOORZITTER verzoekt aan de heeren deze aange legenheid te behandelen op eene andere plaats dan in de Raadszaal van de gemeente Breda. Spr. zegt voorts een onderzoek toe naar de motieven, welke tot de informatie hebben geleid.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 469