474
26 AUGUSTUS 1920.
„mogelijk een einde te maken tot twee soorten terug te
„brengen, n.l. die betreffende eene betere wijze van keuring
„en die betreffende scherper toezicht vanwege de politie.
„Wat dit laatste aangaat, zij er op gewezen, dat het euvel
„vooral wordt teweeg gebracht door invoer van schadelijk
„vleesch binnen de gemeente. Dezerzijds is de volle aan
dacht van de gemeentelijke politie gevraagd en bevorderd
„om dien invoer te voorkomen en in de laatste maanden
„hebben waargenomen en achterhaalde feiten bewezen, dat
„het toezicht met grootere gestrengheid is uitgeoefend. Het
„behoeft evenwel geen betoog, dat langs dien weg geen af
doende verbetering is te verkrijgen.
„De wijzen en wegen, waarop en waarlangs men tot onze
„gemeente toegang kan verkrijgen, zijn vele en zelfs met een
„aanzienlijk talrijker politiekorps zoude niet te bereiken zijn,
„dat kwaadwilligen hun toeleg compleet zouden zien mis
lukken.
„Ten aanzien van de keuring zij opgemerkt, dat bij de
„commissie voor de strafverordeningen eene wijziging van
„bovenbedoelde bepalingen der Algemeene Politieverordening
„aanhangig is. De commissie is met de herziening dier ver
ordening ongeveer tot die bepalingen genaderd en binnen-
„kort zal zij hebben te beslissen of haarsinziens het alge-
„meen belang vordert aan de algemeene herziening te doen
„voorafgaan eene partiëele wijziging als hierbedoeld.
„Hierbij moet echter onder de oogen worden gezien in
„hoeverre de Vleeschkeuringswet, S. 1919 n°. 524, waaraan
„inmiddels uitvoering wordt gegeven op haar gedragslijn van
„invloed behoort te zijn. Reeds geven de koninklijke besluiten
„van 5 en 22 Juni 1920 (Stbl. 285 en 314) voorschriften als
„in de artikelen 18 en 25 der wet bedoeld en van Rijkswege
„is men doende, zoo spoedig mogelijk aan de wet haar effect
„te bezorgen.
„Wordt wat toch zeer wenschelijk moet worden geacht
een gemeenschappelijke keuringsdienst met omliggende
„gemeenten verkregen, dan zal aan den misstand, thans met