26 AUGUSTUS 1920. 479 niet al te langen tijd zal worden tot stand gebracht, datgene, wat niet alleen een belang voor Breda in het bijzonder is, maar hetgeen spr. met de meeste geestdrift durft te noemen, eene zaak van algemeen belang. De VOORZITTER zegt, dat de woorden van den heer Haaiman wat de urgentie der zaak aangaat uit het hart van het College zijn gegrepen. Het vraagstuk verdient dan ook de volle aandacht. De quaestie, waarop het echter thans aankomt, is het al dan niet instellen eener commissie ad hoe. Dit punt is indertijd door Burgemeester en Wethouders besproken, doch het College is tot de conclusie gekomen, dat het niet wenschelijk is tot het benoemen eener com missie over te gaan. Spr. herhaalt, hetgeen hij aan het begin der bespreking over den gang der zaken bij eene grenswij ziging heeft medegedeeld. In het stadium, waarin men thans verkeert, lijkt spr. eene commissie ad hoe eenigszins incon stitutioneel. Verder zijn Burgemeester en Wethouders uit den aard der zaak voorshands het beste er mede op de hoogte, op welke wijze de moeilijkheden het gunstigst worden opge lost. Haalt men er nu, terwijl de zaak reeds voor een goed deel is voorbereid, eene commissie van bijvoorbeeld drie leden bij, dan zal dit ontegenzeggelijk vertraging tengevolge hebben, daar de leden er zich eerst geheel in moeten wer ken, wil ieder van hen zich een juist oordeel vormen. Het r College is overigens heusch niet afkeerig van de geboorte van commissiën, zooals ook staande deze vergadering weder om is gebleken integendeel het draagt meestal het vader schap ervan. Doch in dit geval komt met het oog op vertraging eene commissie aan Burgemeester en Wet- houders ten eenen male ongeschikt voor. De heer HAALMAN ziet niet in, dat het benoemen eener commissie vertraging zal medebrengen en dient het volgende voorstel in „Er worde benoemd uit den Raad, eene commissie „ad hoc van drie leden, die met het College van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 479