20 AUGUSTUS 1920.
487
De heer GRUIJS verklaart, dat men op het Nonnenveld
zooveel bouwen kan als men maar wil.
De VOORZITTER merkt hiertegen op, dat dit veld be
stemd is voor een postkantoor en eene school, zoodat het
College daarover niet meer de beschikking heeft.
De heer GRUIJS zegt, dat er voor die school toch geen
geld is.
De VOORZITTER antwoordt, dat zij toch gebouwd zal
moeten worden. Bovendien vestigt spr. er de aandacht op,
dat men ook rekening moet houden met de toestanden
buiten de gemeente. Bouwt men hier duizend woningen,
dan zullen deze binnenkort ook weer alle bewoond zijn en
zal Breda een stroom van dakloozen tot zich trekken.
De heer GRUIJS zegt, dat èr wel terrein was, toen aan
den Sluissingel huizen voor de Belgische vluchtelingen ge
bouwd moesten worden.
De VOORZITTER maakt er den heer G r u ij s op attent,
dat dit een terrein van het Rijk is, waarover onderhande
lingen gaande zijn.
De heer GRUIJS begrijpt toch niet, waarom daar thans
geen noodwoningen gebouwd kunnen worden voor de eigen
menschen.
De heer KORTEWEG is van meening, dat, aangezien de
wet het toestaat, de gemeente moet ingrijpen tegen het
leegstaan van woningen. Bijvoorbeeld staat in de Willem
straat reeds maandenlang een groot huis leeg.
De VOORZITTER antwoordt, dat eene wet, als bedoeld
door den heer Korteweg nog slechts in ontwerp bestaat.
Spr. vraagt voorts of de Raad op dit voorstel een prae-
advies van Burgemeester en Wethouders verlangt.