5O6 9 SEPTEMBER 1920. Te Tilburg blijkt gedurende de laatst gehouden kermis f800.000.te zijn uitgegeven. Ook te Breda profiteert ieder van de openbare vermakelijkheden, hetzij van uitvoeringen door vereenigingen, hetzij van de bioscopen als anderszins. Breda heet ,,het stadje van pleizier". Waarom zou men dan geen 20 pet. belasting kunnen heffen. De tegenwoordige be lasting is veel te laag en daarom valt de verhooging thans een beetje zwaar, evenwel is zij toch billijk. Spr. ziet dan ook geen enkele reden, om op dit voorstel terug te komen. De VOORZITTER onderstreept ten krachtigste de woor den van den heer F e b e r. De gemeentelijke lasten zullen het volgende jaar nog enorm toenemen, bijv. door de uit voering van de ,-Lager-Onderwijswet, door de loonen enz. enz. De ontvangsten moeten daarom ook zoo hoog mogelijk worden opgevoerd en thans heeft men hier voor zich eene goede verteringsbelasting. Spr. vindt de bestrijding door de heeren Kluft en Hornix zwak van fundament. De adressen moet men ,,cum grano salis" lezen. Natuurlijk wordt daarin het ergste voorgesteld, maar zoover is men nog niet. Spr. vreest dan ook in het geheel niet, dat het bezoek en daardoor ook de opbrengst zal verminderen, terwijl de schade, te lijden door vereenigingen en exploitanten van openbare vermakelijkheden, volgens spr. eveneens wel zal blijken mee te vallen. Voorts zegt spr., dat de heer Haaiman reeds de eenzijdige beschouwing van den heer C e r u 11 i aan het licht heeft gesteld. Men heeft te s-Gravenhage geenszins gevoeld, dat de vereenigingen weer ontlast moesten worden van de te hooge belasting. De zaak stond daar inderdaad anders. Men dient de subsidie geheel afzonderlijk te be schouwen. Wat de hooge kunst betreft, merkt spr. op, dat men zich te dien aanzien hier toch zal moeten beperken Breda kan op dit gebied niet mede doen met de groote steden. Hetgeen hier ter stede aan entrée met belasting ge offerd zal moeten worden, vindt spr. in het algemeen nog laag, denkende hetgeen in Den Haag en dergelijke plaatsen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 506