508
9 SEPTEMBER 1920.
De VOORZITTER meent, dat de motie van den heer
Haaiman niet voor behandeling geschikt is. Iets anders
zou het zijn, wanneer zij aldus luidde de Raad der gemeente
Breda noodigt Burgemeester en Wethouders uit, te over
wegen of niet voorstellingen van kunstwaarde door subsidie
kunnen worden ontlast en c. q. daaromtrent een voorstel
in te dienen.
De heer HAALMAN wijzigt de motie in dezen zin.
De heer KLUFT acht dit een geheel ander voorstel. De
gemeente heeft blijkbaar geld noodig en om deze reden
wordt de verhooging der belasting op de openbare verma
kelijkheden voorgesteld. Thans stelt de heer Haaiman
echter voor, dit geld weer weg te geven aan subsidies. Spr.
is van meening, dat hierbij het doel der verhooging uit het
oog wordt verloren.
De heer CERUTTI wijst er op, dat wanneer de belasting
niet zoo hoog werd opgevoerd, deze motie ook niet noodig
zou zijn. Door de motie zal men de meerdere opbrengst
weer aan subsidies uitgeven. Het gevolg zal zijn, dat bios
copen en enkele vereenigingen zullen moeten betalen voor
hooge kunstuitvoeringen van anderen.
De heer ZIJLMANS geeft in overweging, deze motie na
afhandeling der agenda te behandelen. De motie is van eene
geheel andere strekking dan het aan de orde zijnde voorstel.
De VOORZITTER is van meening, dat deze motie thans
kan worden behandeld, aangezien zij toch verband houdt
met het voorstel. Bovendien zal het de bespreking bekorten
door motie èn voorstel tegelijk te behandelen. Wenscht de
Raad echter anders, dan heeft spr. hiertegen geen bezwaar.
De heer F. SCHRAUWEN begrijpt niet, welk bezwaar de
heeren hebben tegen de motie. De vereenigingen zullen,
naar hunne meening, niet meer in staat zijn goede kunst