3 FEBRUARI 1920. De heer KANTERS meent, dat er geen kwestie van in consequentie bij den raad is. Men mag toch zijn laatstqn gedachtengang volgen. De motie blijkt niet uitvoerbaar te zijn. Het is alleen de bedoeling geweest, dat deze nader zou worden overwogen in hoever ze uitvoerbaar is. Spr. meent, dat het college op deze wijze verkeerde dingen kan voor komen en dat men iets niet aan banden behoeft te leggen, indien dit niet noodig is. De heer F. SCHRAUWEN meent, dat het de bedoeling schijnt te zijn het carnaval weer binnen te halen. De heer HAALMAN stelt een motie van orde voor om op het vorige besluit terug te komen. De heer BOGMANS Daar protesteer ik tegen. De heer HAALMAN Dat kan U doen zooveel als U kan. Ik constateer, dat U terugkrabbelt. Spr. ziet aankomen, dat het voorstel van burgemeester en wethouders wordt aangenomen, dat daardoor de open bare viering van carnaval wordt afgeschaft, en dat deze in gelegenheden als Concordia toch gevierd kan worden. Spr. heeft geen bezwaar tegen carnaval, indien deze ook open baar is. Spr. stelt de volgende motie van orde voor „De Raad, van oordeel, dat het gewenscht is het besluit „genomen tot afschaffing van openbare viering van Carna- ,,val in te trekken, gaat over tot de orde van den dag." De heer MOLL meent, dat de geheele carnavalkwestie op een schandelijke wijze wordt behandeld. Hij noemt dit bru- taliseeren. De heer F. SCHRAUWEN meent, dat het geen doel heeft een motie voor te stellen, want de burgemeester legt haar toch naast zich neer.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 50