528
9 SEPTEMBER 1920.
Daarom stelde hij voor, aan het slot dezer alinea nog toe
te voegen„in welk laatste geval hem naar billijkheid
eene vergoeding voor de niet genoten vacantiedagen zal
worden toegekend."
Met algemeene stemmen werd dit voorstel aangenomen.
Art. 29, lid 1 b laatste gedeelte en lid 2. Een der
leden vestigde de aandacht op den grooten overgang tus-
schen lid 1 b, laatste gedeelte en lid 2 van dit artikel,
namelijk, dat een werkman met eene onafgebroken dienst
betrekking van 14 tot en met 52 weken recht heeft op
513 achtereenvolgende weken ziekengeld (en dus geheel
gelijk staat met losse en jeugdige werklieden), terwijl een
werkman met 53 weken onafgebroken diensttijd recht heeft
op 30 achtereenvolgende weken.
Daar dit wel een zeer groote sprong is, zou dit lid der
commissie gaarne „513" veranderd zien in „530".
Andere leden merkten op, dat het zelden zal voorkomen
ingevolge artikel 7, dat een vast werkman minder dan 52
weken in onafgebroken dienst der gemeente is Deze wijzi
ging zou dus alleen voor de voorloopig aangestelden van
belang zijn.
Art. 32, lid 1. Bij dit artikel werd gevraagd door wie de
kosten voor de hier bedoelde verklaringen voldaan moeten
worden en of bij zware ziektegevallen wekelijks eene nieuwe
verklaring vereischt is.
Art. 33, lid 2. Door een der leden werd opgemerkt, dat
alinea 2 van dit artikel tengevolge zou hebben, dat een
werkman, die b.v. op zijn minimum loon staat en een onge
luk krijgt in en door den dienst, steeds op zijn minimum
blijft staan en derhalve nooit het maximum kan bereiken.
Aangezien het ongeluk op zichzelf reeds erg genoeg is voor
den werkman, werd door dit lid gevraagd of het niet mogelijk
zou zijn, in dit artikel eene bepaling op te nemen, waarbij
mogelijk wordt gemaakt, dat zoo'n werkman zijn maximum
loon kan bereiken.