9 SEPTEMBER 1920. 543 Ondergeteekende vertrouwt, dat de meerderheid in den Raad anders zal oordeelen dan de meerderheid in het Col lege en commissie en het amendement zal aannemen als eene tegemoetkoming aan de werklieden. De heer F. SCHRAUWEN zegt, dat in de commissie op de invoering van de 45-urige werkweek is aangedrongen, in het vooruitzicht van de wet op den rechtstoestand. Burge meester en Wethouders antwoorden hierop, dat het niet ge raden is, de wet vooruit te loopen, hetgeen spr. echter geen krachtig argument vindt. Behoudens zeer reactionaire ele menten, die zich daardoor belachelijk maken, is ieder vóór de 48-urige werkweek. Bij eene werkelijke doorvoering van den 8-urendag en den vrijen Zaterdagmiddag moet men toch komen tot eene 45-urige werkweek. Na zijne schriftelijke toelichting heeft de heer A. SCHRAU WEN over dit onderwerp niets meer te zeggen. De heer FEBER, deze amendementen bestrijdende, zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter, Alvorens mijne persoonlijke meening te uiten omtrent het al dan niet wenschelijke der invoering eener 45-urige arbeids week, zij het mij vergund, de toelichtingen op de beide amendementen, eens nader onder de oogen te zien. De heer F. Schrauwen gaat in zijne toelichting uit van de meening, dat een 8-urige arbeidsdag en de vrije Zater dagmiddag onmogelijk zijn bij een 48-urige arbeidsweek. Inderdaad, eene handig bedachte combinatie van de beide begrippen8-urigen arbeidsdag en vrijen Zaterdagmiddag. De heer F. Schrauwen ziet hierbij echter een voor name factor over het hoofd, n.l. dat een 8-urige arbeidsdag leidt tot eene 48-urige arbeidsweek en dat de vrije Zaterdag middag, waarbij dus de Zaterdag als 8-urige arbeidsdag wordt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 543