9 September 1920. 551
hier tegenover, dat, wanneer men op de hoogte is van het
geen er in het land gebeurt, men ziet, dat in Roosendaal,
Eindhoven, Rotterdam enz. tallooze fabrieken worden stop
gezet, omdat er, in verhouding tot de afzet-gebieden, te veel
geproduceerd wordt. In de toekomst zal blijken, dat er in
de 45-urige werkweek meer geproduceerd zal worden dan
vroeger in den veel langeren werktijd. Voorts vindt spr. het
eene zeer aardige berekening van den heer F e b e r, hoe
veel uren de arbeider werkt, men kan hiermede echter tot
in het bespottelijke gaan.
Met de financiën moet natuurlijk rekening worden gehou
den. Echter heeft de Raad nog gedurende deze vergadering
getoond, voor noodige zaken het geld beschikbaar te stellen,
ook dit argument van den heer F e b e r vervalt dus. Bij de
behandeling van het voorstel tot subsidie aan de burger
wacht heeft spr. er den nadruk opgelegd, dat spr. en zijne
partijgenooten zullen komen met sociale maatregelen, welke
geld zullen kosten. Er zijn nog enkele heeren, die hier
tegen zijn, maar zij zullen door de arbeiders onder den voet
worden geloopen.
De heer A. SCHRAUWEN acht zijne toelichting toch niet
zóo bespottelijk als de heer F e b e r haar doet voorkomen.
Wanneer men als gemeentebestuur tegen eene Rijkswet
ingaat, geeft men het der burgerij in de hand, evenmin veel
rekening met de wet te houden. Spr. blijft er bij, dat men
hierbij geen rekening dient te houden met de werkgevers.
De 3 uren worden niet gekort speciaal met het oog op den
Zaterdagmiddag, doch zij worden over de andere dagen ver
deeld en bij eene goede organisatie der bedrijven kan met
hetzelfde personeel evenveel werk worden verricht in de 45-
urige als in de 48-urige werkweek. Uitbreiding van werk
krachten is dus overbodig. Het beroep op de financiën acht
spr. evenmin afdoende. Wanneer het ontwerp wet wordt,
moet de gemeente er toch toe overgaan. Spr. is van meening,
dat de argumenten van de voorstellers niet voldoende zijn