552 9 SEPTEMBER 1920. bestreden. Men moet het zedelijk peil der arbeiders naar boven brengen en hen gelegenheid geven tot ontwikkeling; dit ligt op den weg der gemeente volgens spr. De heer KANTERS wil iets uit de praktijk vermelden spr. is van meening, dat er geen behoefte is aan de 45-urige werkweek. De arbeiders werken 45 uren in het bedrijf en voor de rest werken zij thuis. Wanneer de arbeid intensief was, zou spr. vóór de 45-urige werkweek zijn er wordt echter verschrikkelijk geluierd en derhalve is spr. ook tegen de amendementen. De heer LIJDSMAN verklaart vroeger ook voor de 45-urige werkweek geweest te zijn, doch naderhand heeft spr. van verschillende werklieden vernomen, dat zij het niet wenschen en dat sommigen het betreurden, wanneer de deuren van het werk reeds zoo vroeg gesloten werden. De heer F. SCHRAUWEN zegt, dat in de commissie aan hen, als organisatiemannen is gevraagd, de arbeiders eens tot werken aan te sporen. Er moet natuurlijk gezorgd wor den, zooals dan ook steeds geschiedt, dat er gewerkt wordt. Men moet echter niet zoo generaliseeren als de heer K a n t e r s gedaan heeft. Ook spr. acht, dat er evenveel gewerkt kan worden in de 45-urige als in de 48-urige werk week, wanneer de organisatie van de bedrijven goed is. Hand having van de 48-urige werkweek zal verslapping tengevolge hebben. Voorts wijst spr. er op, dat uit het gezegde van den heer L ij d s m a n wederom blijkt dat de arbeiders niet lui zijn. De heer KLUFT heeft ook van verschillende arbeiders vernomen, dat zij graag met overwerkuren nog wat zouden willen verdienen. Ook zou menige arbeidersvrouw wellicht heel blij zijn, wanneer haar man niet zoo vroeg in huis kwam. De heer MARTENS merkt op, dat alleen het slechte van de 45-urige werkweek naar voren wordt gebracht, doch dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 552