554 9 SEPTEMBER 1920. thans tot de conclusie gekomen, dat het beter is 144 uren te handhaven. Bij 126 uren is het nog quaestieus of er voor de arbeiders een vrije dag overschiet. De heer FEBER zegt, dat er bij een werktijd van 126 uren wel een vrije dag voor de arbeiders beschikbaar is. Zij krijgen dan bijv. 18 uren vrijaf van den eenen en 6 uren van den volgenden dag. Dit is mogelijk, daar zij geregeld 6 uren per dag moeten werken. Toch zullen zij ten opzichte van den vrijen dag nooit in eene zoo voordeelige positie staan als thans, waarbij men namelijk de kans heeft, dat zich nog een aantal vrije uren bij den vrijen dag aansluiten. De heer F. SCHRAUWEN merkt op, dat dus ook volgens den heer Feb er bij een 126-urigen werktijd een vrije dag beschikbaar is. Was dit niet zoo, dan zou dit een argument tegen 126 uur zijn. Voert men 144 uur weer in, dan acht spr. de kleine geldelijke vergoeding niet tegen den zwaar deren dienst op te wegen, welke zwaardere dienst toch niet is tegengesproken. Het komt spr. het beste voor, voor deze arbeiders, die toch ook op Zondag moeten werken, den 126-urigen werktijd in te voeren. De VOORZITTER acht toch geen voldoende reden aan wezig „144" te wijzigen in ,,126", zulks met net oog op de technische bezwaren, welke hierbij zouden kunnen rijzen. Spr. geeft daarom in overweging, de bepaling te laten zooals zij is en in de praktijk eens te zien, of er in over leg met de directeuren en de organisaties iets aan te doen is. Spr. komt het bewandelen van dezen weg beter voor, dan thans tot eene wijziging te besluiten, waarop men later niet meer zou kunnen terugkomen. De heer F. SCHRAUWEN vraagt, of het College deze zaak dus in gunstige overweging wil nemen en dit amen dement, wanneer blijkt, dat de dienst er zich niet tegen verzet, alsnog in het reglement wil aanbrengen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 554