l/j
555
9 SEPTEMBER 1920.
De VOORZITTER verklaart, dat Burgemeester en Wet
houders alleen nadere overweging hebben toegezegd, welke
overwegingen plaats kunnen hebben met de in te stellen
centrale commissie van overleg.
De heer F. SCHRAUWEN acht de toezegging eenigszins
vaag. Dat de commissie van overleg hierbij mede kan spre
ken, spreekt van zelf. Spr. is genegen het amendement in
te trekken, wanneer de Voorzitter overneming van het
amendement toezegt, wanneer blijkt, dat de dienst zich tegen
invoering van den 126-urigen werktijd niet verzet
De VOORZITTER zal gaarne bevorderen, dat deze quaes-
tie spoedig onder de oogen zal worden gezien. Spr. kan
voorts wel allerlei toezeggingen doen, waaraan men niets
zou hebben. Spr. deelt mede, dat Burgemeester en Wet
houders den werktijd weer van 135 op 144 uren terug
brengen.
De heer KORTEWEG vraagt of, wanneer men vóór 144
uur stemt, het College de zaak nader zal overwegen.
De VOORZITTER zegt, dat dit een der eerste onder
werpen zal zijn, welke met de centrale commissie van overleg
behandeld zullen worden.
De heer HAALMAN vraagt, of dit onderwerp van de
zijde van het College aanhangig gemaakt zal worden.
De VOORZITTER antwoordt bevestigend.
De heer F. SCHRAUWEN acht dit toch wel eene toezeg
ging, waaraan men iets heeft. Wordt het in de centrale
commissie behandeld, dan is dit een voldoende waarborg
voor spr. Het amendement wordt hierop door spr. ingetrokken.
Bij de behandeling van artikel 21 zegt de VOORZITTER,
dat door den heer F. Schrauwen een amendement is