cA 9 SEPTEMBER 1920. 563 een ergerlijk feit. Hierbij gaat het toch niet aan, den werk man met behoud van loon naar huis te zenden. Blijkt hij schuldig, dan zal bovendien het uitbetaalde loon veelal niet op hem te verhalen zijn. Spr. zegt voorts, dat het natuurlijk niet de bedoeling van het College is, het gezin aan kommer over te geven, ook al zou blijken, dat de werkman het feit had gepleegd. De heer F. SCHRAUWEN is van meening, dat deze reden niet opgaat. Het ergerlijk feit is nog niet bewezen. Wat het niet inhalen van het betaalde loon betreft, zegt spr., dat men den werkman kan ontslaan, hetgeen dan de straf zal vormen. Spr. blijft het een bezwaar vinden, dat er gestraft zou worden, zonder dat bewezen is, dat het feit door den geschorste gepleegd is. De VOORZITTER zegt, dat elke preventieve hech tenis, welke op vrijspraak uitloopt, uit den booze is. Zoo is het ook hier. Weet de heer F. Schrauwen eene andere afdoende oplossing, dan zal het College deze gaarne verne men deze leden zonder vervanging te schrappen, acht spr. echter onmogelijk. De werkman heeft dan nog gelegenheid om elders wat te gaan verdienen, terwijl hij bovendien het loon van de gemeente zou ontvangen. De heer GRUIJS meent, dat dit de procedure zou ver haasten. De heer CERUTTI zegt, dat de motieven door den Voor zitter naar voren gebracht, dezelfde zijn, welke bij de meerderheid der commissie hebben gegolden. Het amendement, alsnu in stemming gebracht, wordt ver worpen met 12 tegen 5 stemmen. Tegen stemden de heeren Moll, Martens, Lijds- man, Hornix, Feber, Korte weg, A. Schrauwen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1920 | | pagina 563